frams

2keer geoefend
Woorden in deze lijst (99)
Origineel
- je connais
- ik ken
- parce que
- omdat
- malade
- ziek
- dangereux
- gevaarlijk
- ensemble
- samen
- d'abord
- eerst
- ensuite
- daarna
- demain
- morgen
- hier
- gisteren
- tard
- laat
- quelque chose
- iets
- boire
- drinken
- travailler
- werken
- aller à une terrasse
- naar een terras gaan
- faire du football
- voetballen
- visiter
- bezoeken
- faire les magasins
- winkelen
- jouer de la guitare
- gitaar spelen
- au cinéma
- naar de bioscoop
- au café
- naar het café
- le village
- het dorp
- le quartier
- de wijk
- la ville
- de stad
- la campagne
- het platteland
- le mois
- de maand
- la maison
- het huis
- le jardin
- de tuin
- le chien
- de hond
- l’avantage
- het voordeel
- la chose
- het ding
- seul(e)
- alleen/in je eentje
- autre
- ander(e)
- trop (de)
- te/te veel
- depuis
- sinds
- partout
- overal
- sans
- zonder
- donc
- dus
- déménager
- verhuizen
- sortir
- uitgaan
- dormir
- slapen
- loin
- ver (weg)
- tout près
- heel dichtbij
- à gauche
- (naar) links
- à droite
- (naar) rechts
- tout droit
- rechtdoor
- la gare
- het station
- le nord
- het noorden
- le sud
- het zuiden
- l'est
- het oosten
- l'ouest
- het westen
- pour rien
- voor niets
- facile
- makkelijk
- trouver
- vinden
- où
- waar
- là-bas
- daar
- en voiture
- met de auto
- en bus
- met de bus
- en train
- met de trein
- à pied
- te voet/lopend
- à vélo
- met de fiets
- Waar woon jij?
- Tu habites où?
- Ik woon in Parijs.
- J’habite à Paris.
- Houd jij van Parijs?
- Tu aimes Paris?
- Ja, omdat het een grote stad is.
- Oui, parce que c’est une grande ville.
- Gaan wij wat drinken?
- On va boire quelque chose?
- Ja, wij gaan naar een terras.
- Oui, on va aller à une terrasse.
- In mijn wijk is er een café.
- Dans mon quartier, il y a un café.
- Hoe gaan wij naar het café?
- Comment on va au café?
- Wij gaan lopend naar het café.
- On va au café à pied.
- Wat gaan wij daarna doen?
- Qu’est-ce qu’on va faire après?
- Wij gaan gamen.
- On va jouer à la console.
- Sorry! Kunt u mij helpen?
- Excusez-moi! Vous pouvez m'aider?
- Ja, natuurlijk.
- Oui, bien sûr.
- Ik zoek het station.
- Je cherche la gare.
- Het is rechtdoor en daarna linksaf.
- C'est tout droit et ensuite à gauche.
- Kunt u het herhalen?
- Vous pouvez répéter?
- Is het ver?
- C'est loin?
- Nee, het is 15 minuten lopen.
- Non, c'est à 15 minutes à pied.
- Dan gaan wij met de bus.
- Alors, on y va en bus.
- le conseil
- de tip/het advies
- l'endroit
- de plek
- l'activité
- de activiteit
- la rue
- de straat
- l'arrêt de bus
- de bushalte
- le vêtement
- het kledingstuk
- rêver
- dromen
- on voit
- wij zien
- tu veux
- je wilt
- selon moi
- volgens mij
- dommage
- jammer
- presque
- bijna
- bien sûr
- natuurlijk
- pratique
- handig
- tout le monde
- iedereen
- la boulangerie
- de bakkerij
- la plage
- het strand
- le cinéma
- de bioscoop
- le voyage
- de reis
- bon voyage
- goede reis