1 AARDE Landschapszones
Woorden in deze lijst (31)
Origineel
- bodem
- Het bovenste deel van de grond waar planten in wortelen en dat in meer of mindere mate is verkleurd door organisch materiaal en uitspoeling.
- bodemerosie
- Het wegspoelen of wegwaaien van de vruchtbare humusrijke bovenlaag.
- boreale zone
- Landschapszone gekenmerkt door grote verschillen in temperatuur tussen zomer en winter, waarbij de winters koud zijn. Er groeit hier hoofdzakelijk naaldwoud.
- capillaire werking
- De wateropzuigende werking van kleine openingen (poriën) tussen de gronddeeltjes.
- chemische vruchtbaarheid
- De vruchtbaarheid die bepaald wordt door de hoeveelheid voedingsstoffen in een bodem.
- duurzaam water- en landgebruik
- Het gebruik van water en land op een zodanige manier dat volgende generaties daarvan geen nadeel ondervinden.
- fysische vruchtbaarheid
- De kwaliteit van de water- en luchthuishouding van de bodem afhankelijk van de structuur (korrelgrootteverdeling en poriën) van de bodem.
- gematigde zone
- Landschapszone gekenmerkt door milde winters, koele zomers en voldoende vocht, waardoor er loofbossen groeien. Momenteel dichtbevolkt en in hoge mate in gebruik door de landbouw.
- geofactoren
- De onderdelen van een landschap die op elkaar inwerken en samen de processen aan en het uiterlijk van het aardoppervlak bepalen.
- hazard management
- Beleid en maatregelen om rampen te voorkomen of de gevolgen ervan te minimaliseren.
- klimaatverandering
- De geleidelijke verandering van het klimaat.
- landdegradatie
- Aantasting van landschap en bodem waardoor het vermogen van het gebied om natuurlijke hulpbronnen (gewassen, water, hout) te produceren, daalt.
- landschapszone
- Een zeer groot natuurlijk gebied waarvan de aard bepaald wordt door een unieke combinatie van de geofactoren klimaat en plantengroei.
- milieuramp
- Ramp die veroorzaakt wordt door milieuproblemen, zoals vervuiling, verontreiniging en aantasting van het milieu.
- mineralisatie
- Het proces waarbij plantenmateriaal wordt afgebroken en omgezet in voedingsstoffen.
- monocultuur
- Vorm van landbouw waarbij grote oppervlakten worden aangeplant met één gewas.
- natuurramp
- Ramp die het gevolg is van natuurverschijnselen.
- nomadische veeteelt
- Veeteelt waarbij de veeboeren geen vaste woonplaats hebben.
- nuttige neerslag
- Het verschil tussen de hoeveelheid neerslag en verdamping.
- ontbossing
- Het rooien of in brand steken van bos, bijvoorbeeld tropisch regenwoud.
- overbeweiding
- Situatie waarbij er te veel vee per hectare graast.
- polaire zone
- Landschapszone op hoge breedte waar het groeiseizoen erg kort is en geen bomen voorkomen omdat de zomertemperatuur onder de 10 °C ligt.
- (semi-)aride zone
- Landschapszone gekenmerkt door een lage nuttige neerslag, waardoor woestijn en steppe overheersen.
- sedentaire akkerbouw
- Akkerbouw waarbij de boeren een vaste woonplaats hebben.
- subtropische zone
- Landschapszone op de overgang van de (semi)aride of tropische en gematigde zones, in het geval van het Middellandse Zeegebied gekenmerkt door droogtetolerante vegetatie.
- tropische zone
- Landschapszone rond de evenaar, gekenmerkt door regenwoud, savanne en tropische landbouw.
- uitputting
- Er worden meer voedingsstoffen aan de bodem onttrokken dan dat er aanvulling is door de natuur.
- uitspoeling
- Bodemvormend proces waarbij infiltrerend regenwater voedingsstoffen en bodemmateriaal meeneemt en dieper in de grond weer inspoelt.
- variabiliteit van de neerslag
- De mate waarin de werkelijke jaarlijkse neerslag afwijkt van de gemiddelde neerslag volgens de klimaatgegevens.
- verwoestijning
- Het proces waarbij land dat ooit begroeid was, onbegroeid raakt en waarbij vervolgens het bovenste deel van de bodem wegspoelt of wegwaait.
- verzilting
- Proces waarbij zouten geconcentreerd achterblijven in of op de bodem.