Hoofdstuk 11

Hoofdstuk 11

Woorden in deze lijst (72)

aorta
grote lichaamsslagader
atherosclerose
Verlies van de elasticiteit van slagaders door afzetting van vetachtige stoffen zoals cholesterol. Dit veroorzaakt een verhoging van de bloeddruk.
AV-knoop
Een groep speciale cellen in de wand tussen de beide boezems, geeft elektrische prikkels af waardoor de kamers van onder naar boven samentrekken. Is onderdeel van het prikkelgeleidingssysteem van het hart.
bastvaten
Transportbuisjes in een plant die water en opgeloste organische stoffen vervoeren (omlaag en omhoog).
bloedarmoede
tekort aan rode bloedcellen; vaak ontstaan door ijzertekort
bloedplaatjes
celfragmenten in het bloed, betrokken bij de bloedstolling.
bloedplasma
waterig deel van het bloed met opgeloste stoffen als zouten en andere voedingsstoffen, hormonen, afvalstoffen en antistoffen
bloedprop
klont bloedplaatjes vastgehecht aan beschadigde bloedvatwand
bloedstolling
het vormen van een stolsel om een bloedvat te dichten na een beschadiging
bloedstolsel
dikke geleiachtige prop van fibrinedraden en bloedcellen
boezems
Bovenste holle ruimtes in het hart die bloed ontvangen via aders en doorgeven aan de kamers.
bovendruk (systolische druk)
De druk die ontstaat doordat het hart bloed in de slagaders pompt.
bypassoperatie
Een operatie waarbij een arts met behulp van bloedvaten van de patiënt een omleiding maakt langs een vernauwing van een kransslagader.
cellen van de schors
cellen in de buitenste laag van de wortel (en stengel)
centrale cilinder
Het binnenste gedeelte van een wortel, waarin zich de houtvaten bevinden.
colloïd osmotische waarde
drukverschil tussen bloed en weefselvloeistof doordat de haarvatwand niet doorlaatbaar is voor grote eiwitdeeltjes (colloïden)
dotterbehandeling
wijder maken van een vernauwde kransslagader met behulp van een ballonnetje
dubbele bloedsomloop
Bloedsomloop waarbij het bloed tijdens één rondgang twee keer het hart passeert.
ecg (elektrocardiogram)
een registratie van de elektrische activiteit van de hartspier
endodermis
Een laag cellen tussen de schors (buitendeel) en het centrale deel van de wortel. Doordat de cellen waterdicht verbonden zijn door kurkbandjes, kunnen water en mineralen niet tussen de cellen door naar het centrale deel. Water en mineralen gaan via de celmembranen en het celplasma van de endodermiscellen naar het centrale deel. In de celmembranen vindt selectie van stoffen plaats.
endodermiscellen
zie endodermis
epo
Hormoon dat de nieren bij een zuurstoftekort afgeven; stimuleert de aanmaak van rode bloedcellen.
fibrine
Stollingseiwit, ontstaat uit fibrinogeen. Vormt een netwerk van kleverige draden, dat bloedplaatjes en rode bloedcellen vasthoudt en het beschadigde bloedvat afsluit.
fibrinogeen
Oplosbaar stollingseiwit in het bloedplasma, waaruit fibrine kan ontstaan.
filtratie
Het onder invloed van de bloeddruk uitpersen van water en opgeloste stoffen via openingen tussen de cellen van een haarvat naar de weefselvloeistof. De kleine openingen houden rode bloedcellen, bloedplaatjes en grote eiwitmoleculen tegen.
gaswisseling
uitwisselen van O2 en CO2 tussen de haarvaten en longblaasjes en tussen de haarvaten en de weefsels
grote bloedsomloop
de weg van het bloed bij de afgifte van O2 van de linkerharthelft, via de organen naar de rechterharthelft
haarvat
Dunste bloedvaten waarvan de wand één cellaag dik is; hier vindt de uitwisseling van stoffen plaats.
hart
Holle spier met een linker- en een rechterhelft; pompt bloed rond.
hartinfarct
Een ernstige verstoring in een deel van de hartspier door onvoldoende zuurstoftoevoer, bijv. door een vernauwing van een kransslagader.
hartkleppen
kleppen tussen de boezem en de kamer; verhinderen het terugstromen van het bloed van de kamer naar de boezem
hartminuutvolume
De hoeveelheid bloed die een kamer per minuut wegpompt.
hartslagfrequentie
het aantal hartslagen per minuut
hemoglobine
IJzerhoudend eiwit in rode bloedcellen, dat zuurstof en koolstofdioxide bindt en daardoor een verhoogd transport van deze stoffen via het bloed mogelijk maakt.
holle ader
Grote ader, die zuurstofarm bloed ontvangt uit de organen en afvoert naar het hart. Je lichaam heeft een bovenste en een onderste holle ader.
houtvaten
Transportbuisjes in planten die water en mineralen (voedingszouten) uit de bodem via de wortels en de stengel (of stam) naar de bladeren vervoeren.
huidmondjes
Kleine afsluitbare openingen in de opperhuid van bladeren en stengels waardoor water verdampt.
kamers
Onderste holle ruimtes in het hart die bloed ontvangen uit de boezems en de slagaders in pompen.
kleine bloedsomloop
de weg van het bloed bij de opname van O2 van de rechterharthelft via de longen naar de linkerharthelft
kleppen
voorkomen in aders/lymfevaten het terugstromen van bloed/lymfe
kransader
Ader die zuurstofarm bloed vanuit de hartspier afvoert naar de rechterboezem.
kransslagader
Slagader die de hartspier van zuurstof en voedingsstoffen voorziet.
kurkbandjes (bandjes van Caspary)
waterdichte bandjes van kurk rondom endodermiscellen in de wortel, tussen schors en centrale cilinder
lymfe
Vloeistof in de lymfevaten, ontstaat uit weefselvloeistof dat vanuit de weefsels in de lymfevaten komt.
lymfeknoop (lymfklier)
Een bolvormig orgaantje in het lymfevaatstelsel. In de lymfeknopen zijn grote hoeveelheden speciale witte bloedcellen opgeslagen.
lymfevaatstelsel
lymfevaten met lymfe en lymfeknopen met witte speciale witte bloedcellen
lymfevaten
Vaten van het lymfesysteem; bevatten net als aders kleppen.
onderdruk (diastolische druk)
De druk die ontstaat tijdens de rustfase van het hart.
ontspanningsfase
Fase in de hartcyclus waarbij de hartspier ontspant is. Bloed loopt via de boezems de kamers in.
plaque
afzetting van vetachtige stoffen in de bloedvaten
plasmastroming
beweging van het grondplasma in plantencellen
pompfase
Fase in de hartcyclus; de kamers trekken samen, waardoor bloed het hart verlaat.
prikkelgeleidingssysteem
Systeem van gespecialiseerde vezels en spiercellen in de hartspier, leidt de elektrische prikkel uit de sinusknoop over de hartspier.
protrombine
Stollingseiwit in het bloedplasma waaruit trombine kan ontstaan.
resorptie
Opname van een deel van de weefselvloeistof in de haarvaten onder invloed van de colloïd osmotische druk.
rode bloedcellen
Cellen in het bloed die hemoglobine bevatten en betrokken zijn bij het transport van zuurstof en koolstofdioxide.
sinusknoop
Een groep speciale spiercellen in de wand van de rechterboezem, die een elektrische prikkel afgeeft waardoor de spiervezels van de boezems samentrekken; begin van het prikkelgeleidingssysteem van het hart.
slagaderkleppen
kleppen tussen de hartkamer en de slagader (aorta of longslagader); verhinderen het terugstromen van het bloed naar de kamer
slagvolume
De hoeveelheid bloed die een hartkamer per hartslag verlaat.
spatader
Een verwijding van een ader in het been. Ontstaat doordat bepaalde kleppen niet goed meer functioneren waardoor het bloed terugstroomt naar kleppen die nog wel goed functioneren.
stamcellen
De cellen waaruit bloedcellen ontstaan.
stent
Een metalen steunkousje in de kransslagader om een vernauwd bloedvat open te houden.
stollingsfactoren
stoffen uit beschadigde bloedvatcellen en bloedplaatjes, en stoffen in het bloedplasma (vitamine K, calcium en stollingseiwitten) betrokken bij de bloedstolling
trombine
Stollingseiwit, ontstaat uit protrombine. Zet oplosbaar fibrinogeen uit het bloedplasma om in het niet oplosbare fibrine.
verdamping
Transportkracht voor het vervoeren van water in de houtvaten; de wortels vullen het verdampte water aan.
vulfase
Fase in de hartcyclus waarin bloed via de boezems de kamers instroomt.
waterstofcarbonaat-ion
HCO3-, ontstaat bij de reactie van CO2 met H2O: CO2 + H2O ←→ HCO3- + H+
weefselvloeistof
Vocht rond de lichaamscellen dat de verbinding vormt tussen bloedplasma en cellen. Via deze vloeistof wisselen cellen O2, CO2, voedingsstoffen en afvalstoffen uit met het bloedplasma
witte bloedcellen
Cellen in het bloed die een rol spelen bij de afweer tegen ziekteverwekkers.
worteldruk
Transportkracht voor het vervoeren van water in de houtvaten; ontstaat door een verhoogde osmotische waarde in de houtvaten doordat de endodermiscellen via actief transport mineralen opnemen en afgeven aan de houtvaten.
wortelharen
Uitlopers van de opperhuidcellen van de wortel, waardoor er oppervlaktevergroting ontstaat en de wortel meer water en anorganische stoffen tegelijk kan opnemen.
zweet
Product van de zweetklieren, het water is afkomstig uit de weefselvloeistof.
Hoi Gast!