Nectar - 6 vwo - Hoofdstuk 17 - DNA - Deel 1
Woorden in deze lijst (50)
Origineel
- 3’-einde
- het einde van de DNA-streng aan de kant met de vrije OH-groep
- 5’-einde
- het einde van de DNA-streng aan de kant met de vrije fosfaatgroep
- achterwaarts kopiëren
- De volgende streng groeit bij de replicatie van het DNA in Okazaki-fragmenten naar het startpunt van de replicatie toe.
- activatoreiwit
- Eiwit dat bindt aan de enhancer van een gen en daarmee de transcriptie activeert.
- ander type DNA-polymerase
- Een speciaal type polymerase dat alle RNA-nucleotiden uit een primer vervangt door DNA-nucleotiden.
- anticodon
- triplet op het tRNA-molecuul, complementair aan een codon van het mRNA
- basenparen
- Vaste combinaties van twee basen (A-T en C-G) die beide DNA-strengen bij elkaar houden via waterstofbruggen.
- capillairelektroforese
- zie gelelektroforese
- chromatinedraad
- een draad van aan elkaar gekoppelde nucleosomen; opgebouwd uit DNA en histonen
- chromatinestructuur
- De wijze waarop het chromatine met behulp van de histonen is opgerold: compact in euchromatine of los in heterochromatine.
- chromosoommutatie
- een mutatie van een heel chromosoom of een deel daarvan
- coderend DNA
- Deel van het DNA dat codeert voor eiwitten.
- coderende streng
- de DNA-streng tegenover de matrijsstreng; heeft dezelfde code als het mRNA (met U in het mRNA in plaats van de T in de coderende streng)
- codon
- Drie opeenvolgende basen (triplet) in het mRNA die samen coderen voor een aminozuur.
- complementair
- De volgorde in de ene DNA-streng (de leidende streng) bepaalt die in de andere (de volgende streng) en andersom.
- ddNTP (dideoxyribonucleotide, de N staat voor A, C, T, G)
- Nucleotide die aan het 3’ C-atoom een H-groep heeft in plaats van een OH-groep, waardoor na inbouw van zo’n nucleotide de keten niet verder kan groeien.
- deletie
- Een verandering in het DNA waarbij een of meer basenparen ontbreken. De term geldt ook voor een chromosoom, waarbij door chromosoombreuk een deel ontbreekt.
- deoxyribonucleotide (DNA-nucleotide)
- nucleotide met deoxyribose als suiker, een fosfaatgroep en een van de basen A, C, T of G
- DNA-polymerase
- Enzym dat een nieuwe streng DNA vormt door complementaire DNA-nucleotiden aan elkaar en aan de originele streng te koppelen. De nieuwe streng groeit in de 5’ → 3’ richting. Een tweede type DNA-polymerase vervangt de RNA-nucleotiden van de RNA-primer door DNA-nucleotiden.
- DNA-profiel
- een unieke set STR’s in het DNA van een individu, bestaande uit (meestal) dertien verschillende loci.
- DNA-replicatie
- verdubbeling van het DNA
- doel-DNA
- (target DNA) Het deel van het DNA dat een onderzoeker wil vermeerderen.
- duplicatie
- Een mutatie waarbij een deel van het chromosoom verdubbeld is.
- eindsignaal van de transcriptie
- Sequentie op de matrijsstreng waar RNA-polymerase stopt met de transcriptie.
- enhancer
- Stukje niet-coderend DNA dat een activerende rol heeft bij de transcriptie.
- epigenetische factoren
- Factoren die veranderingen in de structuur van het chromatine (en niet de DNA-code) tot stand brengen.
- epigenoom
- Veranderingen in het DNA die zijn ontstaan onder invloed van de omgeving zonder dat de DNA-code wijzigt, hebben invloed op welke genen tot expressie komen. Dit kan per celtype verschillen. De bekendste veranderingen zijn methylering en acetylering.
- exon
- Deel van het pre-mRNA bij eukaryoten dat codeert voor een (deel van een) eiwit; vormt met een aantal andere exonen het definitieve mRNA.
- gelelektroforese
- Techniek waarmee onderzoekers met behulp van een ladingsverschil DNA-fragmenten scheiden op basis van hun grootte.
- gen
- deel van het DNA met de informatie voor de productie van een of meerdere eiwitten
- genexpressie
- het tot uiting komen van een gen
- genomische imprinting
- Het uitschakelen van genen afkomstig van een bepaalde ouder.
- genoom
- het totale DNA van een persoon
- genoommutatie
- een verandering in het aantal chromosomen
- genregulatie
- het controleren van de genexpressie
- helicase
- Enzym dat beide DNA-strengen van een chromosoom van elkaar losknipt door de H-bruggen te verbreken.
- histon
- Eiwit in de chromatinedraad dat DNA verstevigt en beschermt.
- insertie
- Een verandering in het DNA waarbij een of meerdere nucleotiden ingevoegd zijn.
- intron
- Deel van het pre-mRNA bij eukaryoten dat niet codeert voor een eiwit.
- inversie
- Een mutatie waarbij een deel van het chromosoom omgekeerd is.
- leesraamverschuiving (frameshift)
- Door een deletie of een insertie verschuiven de tripletcode in het DNA en het bijbehorende mRNA, waardoor de vertaling van de codons niet meer op de juiste manier verloopt.
- leidende streng
- De DNA-streng die bij de replicatie van het DNA continu van het startpunt van replicatie af groeit in de 5’ → 3’ richting.
- ligase
- Enzym dat bij de DNA-replicatie een Okazaki-fragment plakt aan de rest van de nieuwe keten.
- locus (meervoud: loci)
- plaats in het DNA
- matrijsstreng (template)
- Streng tegenover de coderende streng. Het RNA-polymerase leest deze streng af bij de transcriptie en ‘kopieert’ hierdoor de sequentie van de coderende streng.
- mRNA (messenger- ofwel boodschapper-RNA)
- Nucleïnezuur dat de informatie over de samenstelling van een eiwit van DNA in de celkern overbrengt naar de ribosomen in het grondplasma.
- mtDNA (mitochondriaal DNA)
- Cirkelvormig DNA in mitochondriën. Van de 37 genen coderen 13 voor eiwitten betrokken bij de aerobe dissimilatie, de rest codeert voor rRNA en tRNA. Een mitochondrium bevat 5-10 moleculen mtDNA. Het mtDNA erft over van moeder op kind via de mitochondriën in de eicel.
- mutageen
- mutaties bevorderend
- mutatie
- een verandering in het DNA
- niet-coderend DNA
- Grootste deel van het DNA, codeert niet voor eiwitten.