Nectar - 6 vwo - Hoofdstuk 18 - Eiwitten

Nectar - 6 vwo - Hoofdstuk 18 - Eiwitten

Woorden in deze lijst (65)

2D-gelelektroforese
Techniek om eiwitten te scheiden op basis van iso-elektrisch punt, gevolgd door een scheiding op molecuulmassa.
α-helix
spiraalvormige secundaire structuur van een eiwitmolecuul
activeringsenergie
De hoeveelheid energie nodig om een chemische omzetting te laten plaatsvinden.
adreslabel
Korte peptideketen, is tijdens de transcriptie aan de groeiende peptideketen gehecht om een juiste afwerking tot eiwit te verkrijgen.
allosterische activatie
Een verandering in de driedimensionale structuur van een enzym, waardoor het substraatmolecuul wel kan binden aan het actieve centrum. Oorzaak is het binden van een activatormolecuul aan de allosterische zijde van het enzymmolecuul.
allosterische remming
Een verandering in de driedimensionale structuur van een enzym, waardoor het substraatmolecuul niet meer kan binden aan het actieve centrum. Oorzaak is het binden van een inhibitormolecuul aan de allosterische zijde van het enzymmolecuul.
allosterische zijde
een specifieke receptorplaats op een enzymmolecuul naast het actieve centrum
APP (Amyloid Precursor Protein)
Eiwit in het celmembraan van hersencellen. Bij een onjuiste afbraak van APP ontstaan plaques tussen de hersencellen die een rol spelen bij het ontstaan van de ziekte van Alzheimer
β-plaat
secundaire structuur van een eiwitmolecuul: een heen en weer gevouwen keten
bacteriofaag (faag)
virus met bacterie als gastheer
Cas-genen
Genen die coderen voor Cas-eiwitten, zoals helicase en het nuclease Cas9.
Cas-helicase
Enzym dat virus-DNA openknipt tussen beide strengen, waarna het gRNA bindt aan het complementaire virus-DNA.
Cas-nuclease
Vernietigt het faag-DNA door het in stukjes te knippen.
chaperonne-eiwitten
Eiwitten die controleren of de structuur van andere eiwitten juist is en die verkeerd gevormde eiwitten de juiste structuur geven.
co-enzym
organische cofactor, bijvoorbeeld een vitamine
cofactor
Een niet-eiwitdeel van een enzym (een metaalion), nodig voor de binding van het substraatmolecuul aan het enzymmolecuul.
competitieve remming
Belemmering van enzymactiviteit, doordat de vorm van de remstof overeenkomt met het substraat, zodat de remstof bindt aan het actieve centrum van het enzym. Deze binding is tijdelijk en concurreert met de concentratie substraatmoleculen.
complementair DNA (cDNA)
DNA dat gevormd is vanuit mRNA. Een RNase kan dit enkelstrengs maken, zodat er een kopie van de matrijsstreng uit het DNA ontstaat, zonder de introns.
CRISPR
Een gedeelte van het bacteriële DNA gekenmerkt door een cluster herhalingen (repeats) van korte stukjes DNA. Doordat de nucleotidevolgorde in de richting van 5’ → 3’ gelijk is aan die van 3’ → 5’, vormt het een palindroom.
CRISPR-Cas
Immuunsysteem van bacteriën tegen bacteriofagen. Wetenschappers gebruiken dit systeem in de moderne biotechnologie.
denaturatie
verlies van de ruimtelijke structuur van eiwitmoleculen
dicer
Enzym (een nuclease) in het grondplasma dat de bocht van de haarspeld van miRNA afbreekt, zodat een kleine dubbele RNA-keten overblijft.
DNA-microarray
Een testplaat (chip) met een groot aantal testplekken (spots) voor DNA-onderzoek.
enzymen
Eiwitten die chemische reacties katalyseren.
gids-RNA (gRNA)
RNA dat ontstaat door transcriptie (H19) van een DNA-repeat van CRISPR met spacer-DNA
GTP (guanosinetrifosfaat)
Energierijk molecuul, vergelijkbaar met ATP.
induced-fitmodel
Theorie die weergeeft dat de vorm van het actieve centrum van een enzymmolecuul verandert als het enzym bindt met een substraatmolecuul.
interferentie RNA (RNAi)
Kleine fragmenten RNA die niet coderen voor een eiwit, maar binden aan mRNA dat codeert voor een eiwit en daarmee de translatie van het mRNA verhinderen.
iso-elektrisch punt (pI)
pH-waarde waarbij een eiwit geen netto elektrische lading heeft.
knock-outmuizen
Muizen waarbij bepaalde genen zijn uitgeschakeld, waardoor ze geschikt zijn voor onderzoek naar bijvoorbeeld medicijnen.
lysogene cyclus
Cyclus waarbij fagen hun DNA in het DNA van hun gastheer integreren. Dit zogeheten pro-faag DNA komt in alle nakomelingen van de bacterie terecht. Onder ongunstige omstandigheden start de lytische cyclus.
lytische cyclus
Cyclus waarbij faag het bacteriële DNA aflevert en er faagen ontstaan, die na lysis van de gastheercel vrijkomen.
massaspectrografie
Techniek om eiwitten te scheiden op basis van molecuulmassa.
massaspectrometrie
Techniek om de aanwezigheid van bepaalde moleculen aan te tonen, bijvoorbeeld eiwitten.
micro RNA (miRNA)
Type RNAi dat een cel maakt door het aflezen van miRNA-genen in zijn genoom; het blokkeert de translatie van mRNA en remt daarmee de productie van eiwitten.
microtubulus
microscopisch klein buisje in de cel, onderdeel van het cytoskelet
miRISC
RISC met miRNA
motoreiwit
Eiwit dat organellen langs de microtubuli vervoert.
nuclease
enzym dat DNA/RNA afbreekt
optimumtemperatuur
De temperatuur waarbij de werkzame enzymmoleculen samen het hoogste aantal omzettingen per tijdseenheid verrichten.
plaque
neerslag van eiwitten tussen de hersencellen bij de ziekte van Alzheimer
primaire structuur
Vormt de basis van de samenstelling van een eiwitmolecuul. Is bepaald door de volgorde en het aantal van de verschillende typen aminozuurmoleculen.
productremming
Een verandering in de driedimensionale structuur van een enzym, waardoor het substraatmolecuul niet meer kan binden aan het actieve centrum. Oorzaak is het binden van een (eind)product uit de betreffende reactieketen aan de allosterische zijde van het eerste enzymmolecuul van de keten.
profaag-DNA
DNA van een bacteriofaag, geïntegreerd in bacterieel DNA
proteasoom
Organel dat verouderde eiwitmoleculen in een cel afbreekt.
proteomics
de studie naar het proteoom
proteoom
De eiwitten die een bepaald type cel (of organisme) op een bepaald tijdstip maakt.
quaternaire structuur
Een eiwitmolecuul, samengesteld uit meerdere polypeptideketens.
reverse transcriptase
Enzym dat RNA omzet in DNA.
RISC
Eiwitcomplex in een cel dat een rol speelt bij de afbraak van mRNA en virus-RNA.
RNA-interferentie
Proces waarbij stukjes RNAi (interferentie RNA) koppelen aan een RNA-keten, wat translatie onmogelijk maakt.
secundaire structuur
de α-helices en β-platen in een eiwitmolecuul; het resultaat van waterstofbruggen tussen de N-H-groepen en C=O-groepen van verschillende aminozuren
SHM-receptor
Receptor op het ER, waaraan het ribosoom met het SHM koppelt.
signaalherkenningsmolecuul (SHM)
Molecuul uit het grondplasma dat bindt aan een adreslabel van een ribosoom, waardoor de translatie tijdelijk stopt.
siRISC
RISC met siRNA-fragment
sleutel-slotmodel
Het substraatmolecuul past in het enzymmolecuul als een stukje in een puzzel.
small interfering RNA (siRNA)
Type RNAi dat ontstaat als reactie op vreemd RNA, afkomstig van buiten de cel, bijvoorbeeld van een RNA-virus; het blokkeert de translatie van mRNA en remt daarmee de productie van eiwitten.
spacer-DNA
Unieke sequenties van CRISPR, afkomstig van het DNA van fagen die de (voorouders van de) bacterie geïnfecteerd hebben.
substraatmolecuul
de om te zetten stof
tangle
eiwitkluwen in hersencellen bij de ziekte van Alzheimer
tau-eiwitten
Spelen een rol bij het in stand houden van het celskelet van hersencellen. Vormen tangles bij samenklontering.
tertiaire structuur
Driedimensionale structuur van een eiwitmolecuul; komt tot stand door bindingen tussen de restgroepen van aminozuren via zwakke bindingen zoals elektrostatische aantrekking, vanderwaalskrachten en H-bruggen en via sterke bindingen: S-bruggen.
ubiquitine
Een klein eiwitmolecuul dat bindt aan schadelijke eiwitten en dient als merkteken.
ubiquitine-proteasoomsysteem (UPS)
Koppelt met ubiquitine gemerkte eiwitten aan het proteasoom, dat de eiwitten vervolgens afbreekt.
valide test
Een test die meet wat hij dient te meten.
Hoi Gast!